Dorpscanon Werkhoven


Dorpscanon Werkhoven


In het midden van de Brink in Werkhoven staat een muziektent. Op de ansichtkaart van de Brink uit 1930 is de situatie weergegeven voordat de muziektent werd gebouwd. (zie afbeelding) De muziektent is er gekomen om de plaatselijke muziekvereniging Constantia, (die dit jaar 115 jaar bestaat), een mooie plek te geven waarop zij haar concerten kon laten horen. De bezoekers stonden er omheen en konden de spelers goed zien. 

Het idee was van de schoolmeester Jan van Rooijen (dirigent van de muziekvereniging van 1930 - 1947) en zijn vriend Kees van Haarlem, om de bekostiging van een muziektent te doen via de uitgifte van renteloze aandelen, waarvan er ieder jaar een paar werden uitgeloot. 

De muziektent kostte fl. 1.000, - is in 1931 ontworpen door de Bunnikse architect Van Leeuwen en gebouwd door de Werkhovense aannemer Klokke.

De muziektent werd op donderdag 23 juli 1931 feestelijk geopend in de aanwezigheid van burgemeester Van Beeck Calkoen en veel belangstelling van de inwoners van Werkhoven. Trots staat de voorzitter Toon van den Boogaard naast de burgermeesster tussen twee grote aangeboden planten. Naast de muziektent stond het vaandel van de muziekvereniging. 

Na een woordje van de burgemeester namen alle leden (20 man) plaats in de muziektent gaf Constantia haar openingsconcert. 

Nadien volgde er nog vele concerten op de Brink. 

Maar in de loop der jaren groeide de vereniging en werd de muziektent te klein en volgde er een uitbereiding. Het vloeroppervlak werd uitgebreid waardoor er meer muzikanten op plaats konden nemen. Maar al snel werd ook deze uitvoering te klein.

Een ansichtkaart uit 1936. De Brink in Werkhoven met muziektent en een waterpomp die nog met zijn opening van de weg afgekeerd staat. 

Een ansichtkaart na 1964 waarop de muziektent te zien is na de uitbreiding van haar vloeroppervlakte. Voor de muziektent staat de nieuwe pomp die in 1964 is gebouwd. Het was het jaar dat Werkhoven als gemeente in dat jaar haar zelfstandigheid verloor, en het samen met Odijk en Bunnik één gemeente had gevormd. 

Na de oorlog had Constantia steeds meer moeite om financiële middelen te vinden die noodzakelijk waren om het onderhoud van de muziektent te kunnen betalen. In de jaren ’60 verkocht Constantia de muziektent aan de gemeente Bunnik tegen de betaling van het symbolische bedrag van één gulden. De muziektent wordt vandaag de dag nog steeds gebruikt om tijdens festiviteiten een centraal overzichtspunt te hebben waarvan af omgeroepen wordt.

In 2008 werd er groot onderhoud uitgevoerd aan de muziektent op de Brink Werkhoven.

De witgepleisterde dwarshuisboerderij op de hoek van de Ambachtstraat en de Beverweertseweg in Werkhoven is een van de oudste panden van het dorp. De voormalige boerderij heeft een dubbele overwelfde kelder en een rieten schilddak. Waarschijnlijk had het huidige pand een voorganger, gebouwd in 1671. Het jaar daarop hield het Franse leger huis in de Kromme Rijnstreek en het is goed mogelijk dat het oorspronkelijke pand toen door de Fransen is vernietigd. Zijn de vijf sierankers in de voorgevel bij de herbouw opnieuw gebruikt en verkeerd geplaatst (AJ17J), we kunnen het niet met zekerheid zeggen.

Onze archiefgegevens met betrekking tot de boerderij gaan terug tot de persoon van Antonius Stochius. Antonius was zoon van een Wijkse burgemeester en vervulde zelf van 1679 tot 1685 de functies van schout en gadermeester van Werkhoven. Hij was eigenaar en waarschijnlijk ook bewoner van het huis.

In 1705 verkochten de nog onmondige kinderen van de overleden Stochius aan Cornelis van Boetzelaer, schepen van Werkhoven “een huysinge, hofstede en een mergen boomgaert, streckende voor van de Smithsteegh ofte Agterwegh toenmalige namen van de huidige Ambachtstraat, off oostwaarts op tot agterin des Crommerhyn toe, daer ten zuyden den Armen van Werckhoven ende ten noorden den Beverweertsenwegh ende pastorije alomme en naest gelegen sijn.” 

Boetzelaer liet nieuwe rijstroeden plaatsen en de ‘peertskribbe in het agterhuys’ bouwen, waarna hij het huis en de grond in 1707 voor 1400 gulden verkocht aan Aert Jacobsz Verhoeff uit Werkhoven. Aan de koop waren een aantal voorwaarden verbonden. Zo moest de koper beloven dat hij “noyt ende ten eeuwigen dage, ofte diegeene ende welcke bij cooper ’t recht dese soude mogen comen van hem te vercrijgen, huerders off anderen in deesen vercofte huysinge eenige tappersnering van bieren, wijnen, brandewijn off gedistilleerde wateren in deszelve sal off sulende mogen doen souden ofte vercopen.” Oftewel, er mochten in het gekochte pand in de toekomst geen alcoholische dranken worden verkocht of geschonken.

Boetzelaer beschermde met deze bepaling zijn eigen nering. Hij was namelijk eigenaar van de herberg annex brouwerij ‘de Stalen Boog’.

In 1712 was het pand in handen van Jacobus de Bruijn, meester timmerman te Odijk, op enig moment weer opgevolgd door Arien Ernste van Coothen. In 1739 verkocht de weduwe van Van Coothen het huis voor 600 gulden aan Arnoldus Pith, kanunnik van St. Marie te Utrecht.

Bij de verkoop in 1783 door de erven Pith aan Cornelis Pouw, Raad in de vroedschap van Utrecht, fungeerde de Werkhovense bode Jan Hendrik Stoltenkamp als gemachtigde van beide heren. 
Het verhaal gaat door in de 19e eeuw. In 1808 verkocht Jan Pauw het huis aan Jan (van) Hoevelaken. De nieuwe eigenaar was bakker van beroep en vestigde er een bakkerij. Een herinnering aan deze tijd zijn de twee ‘bull eyes’, die naast het middenvenster zitten. Deze gaten boden uilen toegang tot de zolder, een handige manier van ongediertebestrijding. De uilen deden zich tegoed aan de muizen, die op de korenvoorraad afkwamen.

Toen in 1828 het kadaster zijn intrede deed, werd Jan van Hoevelaken ingeschreven als eigenaar van Werkhoven sectie A 281. Jan verkocht in 1843 een deel van zijn land aan zijn schoonzoon, Gerardus Winter, getrouwd met dochter Jannetje. En liet daarop een huis bouwen.

Detail van de kadastrale kaart van Werkhoven in 1828. Deze kaart geeft een goede indruk van de grootte en belangrijkheid van het gebouw. Een boerderij gelegen op de T-splitsing Ambachtstraat en de Beverweertseweg met daarachter een hooitas en een groot stuk grond dat onder andere ingericht was als tuin annex boomgaard.

In 1857 kocht landbouwer Jan Bosman grond en opstal, om die vervolgens in 1896 na te laten aan zijn dochter Jannigje en haar man, bakker Dirk Beemer. Van Jannigje en Dirk hebben we enkele mooie foto’s. Op een ervan zien we de bessenplukploeg. In de tuin groeiden veel vruchten, zoals rode en zwarte bessen, kruisbessen, frambozen en aardbeien. Er stonden ook pruimenbomen. Als het plukseizoen aanbrak, was het een hele drukte in de tuin van Dirk en Jannigje. Alle buren kwamen een handje helpen. 

De kruidenierswinkel van familie Beemer. Links van de voordeur een etalage waarin enkele producten ten toon waren gesteld. Het voorpleintje was leuk ingericht als een tuin met drie leibomen. Anna Beemer poseert voor de fotograaf. 

In 1927 namen Wijnand Beemer en zijn zus Anna huis en winkel over. De Werkhovense bibliotheek, die door Anna werd beheerd, was gevestigd in de kamer naast de winkel (ingang Beverweertseweg 4). Wijnand begon een taxibedrijfje met een paard en wagen. Vervolgens kwam er een T-Ford en net voordat de oorlog uitbrak, kocht hij een Ford V8. Deze werd door de Duitsers gevorderd, maar kwam na de oorlog weer terug.  
In 1941 lieten Wijnand en Anna een nieuw huis bouwen in de boomgaard achter hun ouderlijke woning. De winkel werd overgenomen door hun broer Toon en zijn vrouw Anna Oosterkamp. Zij kwamen terug naar Werkhoven vanuit Baarn, waar zij een delicatessenzaak hadden opgezet. Toon en Anna overleden beide op jonge leeftijd (1949 en 1952) en lieten tien kinderen na, die onder voogdij kwamen te staan van Wijnand Beemer. In 1952 overleed ook hun oudste dochter Annie. Riet en Thea moesten meewerken in de winkel. Thea had net een nieuwe betrekking in de stad Utrecht gevonden en was gedwongen deze op te geven. 

Thea Beemer trouwde in 1957 met Piet Richter. Inmiddels had zij het pand op haar naam gekregen, na aan haar broers en zusters een kindsdeel te hebben betaald. Het zijn Thea en Piet, die de oudere Werkhovenaren zich nog herinneren als de kruideniers op de hoek. Zij verkochten in hun winkel peulvruchten los vanuit de schappen aan de muur, stroop vanuit de ton, suiker, zout, beschuit en ga zo maar door. Achter in de hoek werd de kaas op de snijmachine gesneden. Zeeppoeder stond apart van de etenswaren. Op de toonbank en in de etalage stonden de potten met verleidelijk snoepgoed. 

In 1963 volgde een verbouwing. De winkel werd vergroot door de slaapkamer erbij te trekken en in de voorgevel werden de ramen vervangen door één groot etalageraam. De zelfbediening deed onder de naam A&O voorzichtig zijn intrede. Er werden steeds meer producten voorgewogen of in vaste verpakkingen aangeboden.

In die tijd was het heel normaal dat er met bestelboekjes werd gewerkt. Iedere week werden de boekjes huis aan huis opgehaald terwijl de bestelde boodschappen werden afgeleverd. De meeste klanten betaalden eens per week. In de winkel werd echter steeds vaker contant betaald.

In 1975 stapten Thea en Piet over naar de inkoopcentrale Enkabe. Daar bleven zij bij aangesloten tot zij in 1985 besloten de winkel te sluiten en het rustiger aan te gaan doen.  

Op de Brink staat de Hervormde Kerk van Werkhoven, een gebouw dat dateert uit de 15e eeuw en het voormalige gemeentehuis. In 1969 is door het Rijk de Brink en omgeving aangewezen als ‘beschermd dorpsgezicht’ vanwege de gave structuur en de karakteristieke bebouwing met de lindebomen. 

Een brink was oorspronkelijk een gemeenschappelijke verzamel- of weideplaats voor vee, vaak gelegen aan een kruispunt van wegen en/of in het centrum van een dorp. Of de Werkhovense Brink ooit de functie van weideplaats heeft gehad is niet bekend, wel heeft op de brink er een lucratieve handel uit de bomen door de eeuwen heen opgeleverd. Een handel die de gemoederen van de samenleving heeft bezig gehouden. Hiervan spreken de oudste gegevens over de Brink die dateren uit de 17e eeuw. 

In 1637 stonden op de Brink en op het kerkhof notebomen. De walnoten die van deze bomen kwamen, werden eens per jaar bij opbod verkocht. Meestal werden zij opgekocht door de herbergier van herberg De Pellecaen. De opbrengst, die varieerde tussen de 10 en 40 gulden, kwam terecht in de kas van de kerk. Notebomen werden ook gerooid, verkocht en opnieuw aangeplant. In 1670 mocht Meyndert Woutersen, kerkmeester te Werkhoven, bijvoorbeeld 48 gulden en 13 stuivers ontvangen voor verkochte notebomen op de Brink. Maar er werden ook weer nieuwe bomen geplant. In hetzelfde jaar kreeg Harmen Cornelisz alias den Boer, wonende in Abstede (in de stadsvrijheid van Utrecht) de opdracht om jonge notebomen te leveren. 

Iepen
In de loop van de 18e eeuw zijn er in plaats van notebomen iepen gepoot. En blijkbaar in grote getale. Want in 1806 werden er door de kerk maar liefst 30 iepen, alleen al staand op het kerkhof, verkocht voor de prijs van 444 gulden. De eerste dunning werd verricht in 1795.

In 1818 hield burgemeester H. de Vriendt in opdracht van de kerkmeester G. Van Barneveld een soort uitverkoop. Hij verkocht de op het plein staande bomen en droeg de opbrengst van 522 gulden af aan de kerkvoogd. De brink moet er toen wel erg kaal hebben uitgezien. Er werden géén nieuwe bomen geplant. 

Burgemeester H. de Vriendt wilde méér doen met de ruimte op de Brink. Hij drong er dan ook regelmatig bij de kerkvoogd S. de Bruyn op aan om bomen op de Brink te plaatsen. Daarnaast had hij ook plannen voor het oprichten van een paarden- en veemarkt. De kosten en opbrengsten zouden dan mooi kunnen worden gedeeld tussen de burgerlijke en kerkelijke besturen. Van de gemaakte kosten bracht hij doodleuk de helft in rekening bij het kerkbestuur. Dat schoot deze in het verkeerde keelgat. Er ontstond een twist over de eigendomsrechten van de Brink.

De zaak werd voorgelegd aan de Raad van Toezicht te Utrecht. Volgens de Vriendt was de brink niet meer dan een zeer brede algemene dijk of weg waarop vanouds een dorpsput had gestaan. Op 24 september 1826 deed de Raad van Toezicht de uitspraak dat de kerkvoogdij eigenaar was van de Brink. Er kwam een schikking over de kosten, ook over het vrije gebruik van de Brink. Als dit niet zo lukken, dan zou er naar een andere marktplek gezocht moeten worden.

Binnen enkele maanden was er tussen de beide besturen, kerk en gemeenteraad overeenstemming bereikt over de oprichting van een paarden - en veemarkt binnen de gemeente Werkhoven. Plaats: de Brink. Het contract werd getekend op 17 juli 1826. Men kwam overeen de opbrengst te delen. Op de Brink zouden de bomen voortaan door de gemeente worden geplant. De opbrengst van deze bomen zouden door beide worden gedeeld. De markt groeide uit tot een van de grootste van de omgeving. Alleen Wijk bij Duurstede had meer markten. 

'Vormgeefster van de katholieke naoorlogse wederopbouw.’

Zuster Theofoor kan worden beschouwd als dé vormgever van de naoorlogse katholieke wederopbouw in Nederland.

Ans van Zeijst werd op 28 december 1906 geboren in Utrecht en overleed op 16 februari 1988 in Werkhoven. Zij groeit op in een Katholiek gezin van vader Johannes Abraham Bernardus van Zeijst, juwelier, en moeder Aletta Hermina Maria Goosselink, huisvrouw. In Utrecht in de Zadelstraat bezat haar vader een juwelierszaak Cral.

Ontwerpster

Ans volgde de opleiding tot grafisch ontwerpster in de steden Amsterdam, Den Haag en Arnhem. In 1930 wordt zij grafisch ontwerper bij de zilverfabriek van Gerritsen & van Kempen in Zeist. Ze ontwerpt serviezen en bestek in een moderne strakke stijl. Om zich verder te bekwamen volgt ze in 1931 een half jaar een opleiding aan de Fachschule für die Edelmetall-Industrie in Hanau (Duitsland)

Haar broer is monnik en Ans kiest in 1933 voor Antwerpen, om haar andere, religieuze, roeping te volgen. Zij trad als lekenzuster onder de naam zuster Théophore in bij Vita et Pax, een stichting van de Benedictinessen Olivetanen in het klooster Regina Pacis in Schotenhof (bij Antwerpen).

Na haar wijding in Rome werkt zij voor een nieuwe orde in Cockfosters (Londen). Hier leidt Ans van Zeijst een kunstschool en ontwikkelt zij zich tot een veelzijdig ontwerpster; ze verzorgde er onder meer het drukwerk, ontwerpt meubilair en richtte kapellen in. In 1939 trekt zij zich terug uit de orde en haalt het diploma publiciteitskunst aan de Antwerpse Vakschool voor Kunstambachten.

Hierna begint zij in Utrecht een zelfstandig bureau voor communicatie en reclame. Ze wordt lid van het Utrechtse genootschap Kunstliefde en participeert met affiches, boekbanden en miniaturen, drukwerk en reclamemateriaal voor de Utrechtse Jaarbeurs en affiches voor Philips.

Na de  oorlog werkt zij steeds meer voor katholieke organisaties. Zo wordt ze vaste ontwerpster voor de KAB en werkt voor het Aartsbisdom, de Katholieke Actie, het Katholiek Thuisfront, Herwonnen Levenskracht, de Mater Amabilis-scholen, de Gidsen, de Diocesane Kostersbond, de Katholieke Vereniging tot Bevordering van de Volksgezondheid en tot Bestrijding van Volksziekten, en de Union internationale des Ligues Féminines Catholiques. Ook ontwerpt zij boekomslagen en de lay-out van allerhande katholieke bladen. In de naoorlogse jaren reist zij veel, samen met Utrechtse kunstenaarsvrienden.

In 1952 treedt zij na een daar gekregen opdracht toch weer in bij een orde: de strenge contemplatieve Monialen Augustinessen te Maarssen, onder de naam zuster Theofoor. Pas na enige tijd kan zij hier haar kunstzinnige vak weer uitoefenen; er kwam een atelier. Ze wordt vervolgens geholpen door medezusters om kerkelijke gewaden te maken die anoniem gesigneerd waren met Mon. Aug. Voor het klooster wordt dit een belangrijke inkomstenbron.

De orde verhuisde in 1960 naar een nieuw klooster, Werkhoven, dat grotendeels ontworpen en ingericht wordt door zuster Theofoor. Door de kerkelijke vernieuwing in deze jaren krijgt zij toch meer vrijheid voor eigen werk: schilderijen geïnspireerd door de ideeën van Theilhard de Chardin en wandkleden op maatschappelijke thema’s.

Tot in de jaren ’70 bleef Ans van Zeijst / zuster Theofoor actief en was het klooster in katholieke kringen hèt adres voor kerkelijke en religieuze kunst. Daarna werd zij hulpbehoevend en verward. Zij overleed op 16 februari 1988 en werd op het door haar ontworpen kloosterkerkhof in Werkhoven begraven. Het klooster werd in 1997 gesloten.

In 2015 hield het Kath. Documentatie Centrum een tentoonstelling over haar: ‘Ans van Zeijst / Zuster Theofoor (1906-1988). Vormgeefster van de katholieke naoorlogse wederopbouw.’

Haar inspiratiebron: De Jezuïet Pierre Teilhard de Chardin (1881 – 1955). Hij is getroffen door de toename van wetenschappelijke kennis en het onvermogen om met behulp van deze kennis een verantwoorde visie op leven, wereld en geschiedenis op te bouwen. Het gevolg van dit onvermogen is een zekere stuurloosheid van de moderne mens. 

Nalatenschap

In 1998 werd het klooster verkocht aan Conferentiecentrum Samaya. De huidige eigenaren zijn er trots op dat een deel van het werk van Theofoor nog altijd aanwezig is en gebruikt wordt.

Kunsthistoricus Tim Graas heeft het nog aanwezige werk geïnventariseerd. Mieke Tollenaar schreef op basis van deze inventarisatie een rijk geïllustreerd boek over het werk van zuster Theofoor.

Auteur: S. van Ginkel-Meester

Op de Brink is er altijd gelegenheid geweest om water uit een put te halen. De oudste vermelding uit 1659 komt uit het rekeningenboek van de Hervormde Gemeente van Werkhoven. In dat jaar werd Adriaen Jansz., metselaar van beroep, betaald voor zijn werkzaamheden aan de put. De oudst bekende afbeelding is een tekening van Jan de Beijer uit 1750, waarop de Sint Stevenskerk met een pomp met een hefboom is te zien.1 Met de lange hefboom kon men een emmer aan een touw in de put laten zakken en gevuld met water weer ophalen. In 1806 werd op de plaats van de put de eerste stenen pomp gebouwd door ene Schreijesteijn. Opmerkelijk bij deze pomp is dat het met de achterzijde naar de weg gekeerd stond.2

In 1926 was deze pomp toe om, op zijn beurt, vervangen te worden door een ‘koperen’ pomp. Het metselwerk werd uitgevoerd door aannemer Frits Beemer en het smidswerk door de smederij van de weduwe Van Echtelt. Beide bedrijven waren gevestigd in Werkhoven; de aannemer Beemer had zijn bedrijf aan de Brink, het bedrijf van mevrouw van Echtelt was in de Ambachtstraat. In het regionale weekblad Het Nieuws meldde op vrijdag 29 oktober deze gebeurtenis als volgt: 

'De pomp op de brink is verdwenen. De eeuwenoude dorpspomp, saamgegroeid met de historische omgeving op den Brink is verdwenen. Geslacht na geslacht heeft zij gelaafd met haar heerlijke frisse drinkwater; een bizonder aantrekkelijkheid voor de jeugd, die stoeide en plaste en krijgertje speelde om haar massale romp, eens deed zij zelfs dienst bij ’t beproeven der brandbluschmiddelen, toen bij gebrek aan water in de Achterrijn, zij nog ruim in de behoefte kon voorzien en de waterstraal nog meters ver boven de woningen uitspoot. Een idyllisch gezicht was het ook als de oude Willem de Kuiper met zijn koeien aan de pomp stond om zijn beestjes de dorst te doen lessen voor en na het heuen, zoals de volkstaal zegt. Tientallen jaren van herwaarts deed zij dubbele dienst, toen boven op de kap een lantaren prijkte bij wijze van straatverlichting. Nu is zij verdwenen en met haar een brok historie van Werkhoven, om plaats te maken voor een nieuwe pomp, opgetrokken in hare contouren en strakke lijn, beeld van de nieuwe tijd, meer passend bij het nieuwe aanschijn dat de Brink de laatste jaren kreeg.'

De kwaliteit van het water was niet altijd zo helder en smakelijk als de reporter de lezer wilde doen geloven. In 1893 werd namelijk de waterkwaliteit al onderzocht. De uitslag was onthutsend: er zat een te hoge chloorverbinding in het water en zoveel kalk dat het niet meer als goed drinkwater was aan te bevelen. Met het oog op een nog steeds dreigende choleraepidemie waren stappen noodzakelijk om de levering van water door de gemeente te verbeteren. Het plan om een ‘Nortonpijp’ (een welput) te slaan werd echter door de gemeenteraad afgewezen, omdat de kosten hiermee te hoog zouden oplopen. Om diezelfde reden werd het drinkwater niet gekeurd en bleef alles bij het oude. Die kosten waren dus belangrijker dan de gezondheid van de inwoners van Werkhoven. 

In 1937 werd Werkhoven, met de bouw van de watertoren, aangesloten op het waterleidingnet. Het gebruik van de pomp nam, na verloop van tijd, steeds meer af. De pomp raakte uiteindelijk defect en werd in 1955 afgebroken. De Brink bleef zonder pomp tot het jaar 1964 waarin, bij de opheffing van de gemeente Werkhoven, door Nico Lagerweij een nieuwe pomp werd gebouwd. De pomp staat nu opgesteld richting de openbare weg. 

Nico Lagerweij: In 1940 was de welput waarop de pomp staat, volgestort met zand om ongelukken te voorkomen. Een welput is een ronde, holle ruimte in de aarde, met een wand van gebakken stenen. Het bijzondere is dat de stenen niet op elkaar gemetseld zijn maar gewoon gestapeld. De ruimte tussen de stenen is bewust niet gevuld met specie om hierdoor het water uit de aardlagen gemakkelijker te laten toestromen. De ronde vorm voorkomt instorten (eierschaal). Toen we in 1964 de zandvulling moesten verwijderen kon dat vanwege de geringe doorsnede ± 1.20 m. niet met een machine en hebben we dat d.m.v. een emmertje aan een touw gedaan tot een diepte van ± 7.50 m. Toen was er voldoende watertoevoer om de pomp te laten functioneren.

Helaas werkt de pomp nu niet meer en wordt hij ook niet meer gerepareerd. Naast de muziektent is er nu een moderne kraan geplaatst om dorstige kelen van passanten te kunnen lessen.

Naamgeving straten in een notedop

Een nederzetting kreeg bij zijn vestiging vaak een naam mee die een directe relatie had met zijn omgeving. Naarmate zo`n nederzetting groter werd, nam het aantal straten toe en deze kregen hun naam volgens hetzelfde principei.

Er zijn vele woorden in omloop die allemaal een stukje `openbare weg` aanduiden. Sommige woorden spreken voor zich zoals: plein, kade, dijk, wal, maar anderen overlappen elkaar en worden regelmatig door elkaar heen gebruikt, bijvoorbeeld weg, laan, straat of steeg. Ter verduidelijking een overzicht. Een weg is een (smalle) strook grond in het landschap, die zorgt voor de verbinding van de ene naar de andere plaats. Met een laan wordt bedoeld een zijweg, vaak beplant aan beide zijden met een rij bomen. Het woord `straat` is afgeleid van het Latijnse `via strata`, wat letterlijk betekent: een geplaveide weg, een van straatstenen voorziene verharde weg. Het woord `steeg` heeft een taalkundige samenhang met het woord `stijgen`. Van oorsprong is een steeg dus een stijgende weg. Later verwaterde dit begrip een beetje en gaf men deze naam aan een smal (donker) straatje en kreeg hierdoor een negatievere klankii.

Spontaan en willekeurig

Het ontstaan van straten gebeurde in het verleden spontaan en willekeurig. Men zette hier en daar, waar het de toekomstige bewoner gunstig leek, een huis neer. Uit de karresporen rondom deze huizen ontstonden later straten of stegen. Naarmate de bevolking toenam, nam ook het aantal huizen toe. Naar verloop van tijd werd de openliggende grond tussen de al eerder gebouwde huizen volgebouwd. De namen voor deze straten ontstonden vanzelf, er kwam géén officiële instantie aan te pas. Als men bijvoorbeeld in een officiële akte wilde aanduiden waar iemand woonde, dan moest men de ligging van zijn huis aangeven. Daarbij oriënteerde men zich dan naar een bekend object in zijn directe omgeving. Deze vorm van straatnaamgeving kunnen we als de oudste vorm beschouweniii.

Straten en wegen verkregen in het verleden vaak óók hun naam van­wege een bepaalde activiteit die eraan plaatsvond, een be­paal­de streek waar hij doorheen liep, een (belangrijk) persoon die aan deze weg woonde, een gebouw waar hij naar toe leidde, etc.. Zo kennen we in Werkhoven de Ambachtstraat (voorheen de Achtersteeg en daarvoor de Smits­steeg), de Leemkolkweg, het Oostromsdijkje, de Bever­weertseweg. Deze straten en wegen hebben een duidelijk relatie met hun directe omge­ving.

Deze manier van situatie gebonden naamgeving is in onze tijd bijna niet meer te verwezenlijken. In nieuwbouwwijken treffen we dan ook vaak thema­na­men aan die niets meer met de directe omgeving te maken heb­ben: vogel-, bomen-, dichters-, staatsliedennamen enzovoor­ts komen bijvoorbeeld veel voor.

Emotie

Het kiezen van straatnamen roept bij burgers vaak veel emotie op. Tegenwoordig dient een straatnaam het liefst iets positiefs uit te stralen. In het verleden maakten de mensen zich niet zo druk over een straatnaam. Zo hadden de aanwonende er niet zoveel moeite mee dat het Achterpadiv in Werkhoven in de volksmond `de Strontsteeg` werd genoemd. Hiermee werd gekscherend verwezen naar een mestvaalt die daar lag. Deze mest was afkomstig uit de veewagens van firma De Klein. Zo`n naam zou nu niet meer worden gebezigd. In Werkhoven kreeg men op `n gegeven moment moeite met de uitgang `steeg`. Zo werd o.a. in 1952 de Achtersteeg veranderd in de Ambachtstraat en de steeg bij Van Echteld in de Weerdenburgselaanv.

Een ander voorbeeld van dat bewoners zich niet (meer) konden vinden in de naam van hun `steeg` blijkt uit een brief van 22 januari 1959 gericht aan de gemeenteraad van Werkhoven. Een achttal bewoners van de Werfsteeg verzochten het College van Burgemeester en Wethouders de naam Werfsteeg te veranderen in Pelikaanweg. En... zij hadden succes. Want op 4 maart 1959 stuurde het gemeentebestuur een briefje aan de heer C.A. Hofman, Pelikaanweg 5, dat het verzoek was ingewilligd, dat het straatnaambordje al besteld was en zo spoedig mogelijk zal worden aangebrachtvi. De gemeente Werkhoven was echter niet altijd zo meewerkend. Een verzoek van een bewoner van de Weerdeburgselaan om deze naam te wijzigen in `Weerdenburgerlaan` werd afgewezen, of men moest zelf voor de kosten van een nieuw straatnaambord willen opdraaienvii!

Tegenwoordig zou zo`n procedure ondenkbaar zijn.

Gemeentewet 1851

Een spontane naamgeving had als nadeel dat er van een uniform gebruik geen sprake was. Oude namen werden vergeten of werden aangepast aan nieuwe situaties. Het kwam zelfs voor dat er meerdere namen bestonden voor eenzelfde (stukje) weg of straat, bijvoorbeeld: het stukje Herenstraat in Werkhoven tussen de Achterdijk en de Leemkolkweg werd genoemd `de Hanenweg`viii. Voor 1851 hielden de gemeenten een soort wijkregister aan. In kleine dorpen zoals Werkhoven was dat een prima systeem; Wijk A voor de bebouwde kom en Wijk B voor buiten de bebouwde kom. Maar voor de grotere gemeenten werd dit systeem onwerkbaar en zo kreeg iedere straat zijn eigen naamix. Met de aanname van de Gemeentewet van 1851 was het dus afgelopen met de spontane straatnaamgevingx. De gemeenteraden werden hiermee belast maar mochten deze bevoegdheid `delegeren`. In de gemeente Bunnik (waar Werkhoven toe behoord) wordt dit dan ook gedaan door een straatna­mencom­mis­siexi.

Uitleg verdwenen

Er zijn gemeenten die op het straatna­menbordje een kleine uitleg geven over de betekenis van de naam, maar in de gemeente Bunnik wordt dat de laatste jaren om financiële redenen niet meer gedaan. Dat is jammer, want nu is het niet meer voor iedereen duidelijk wat er met sommige namen wordt bedoeld. Dit geldt met name voor his­torisch gekozen namen zoals die zijn ge­bruikt in de nieuwbouwwijk De Pelikaan te Werkho­ven. Bijvoorbeeld `De Stalen Boog` in deze nieuw­bouwwijk roept bij vele burgers vraagtekens op. Als bewoner van deze straat ben ik op zoek gegaan naar de herkomst van deze naam en aldoende kwam ik erachter dat deze stra­at­naam een onvervalst stukje Werkhovense geschie­denis inhoudt. En daar doe ik graag verslag van.

`Den Boog`.

Het is 1664 als Meyndert Wouters, `weert in den Boog`, be­zoek krijgt van afgevaardigden van de Hervormde kerk van Werkho­ven (`weert` is een oude benaming voor waard of herber­gier, met `den Boog` wordt dus een herberg bedoeld). De heren komen zakendoen. Men bli­jkt tot overeenstemming te komen want Mey­ndert Wouters krijgt opdracht de wijn en het brood, nodig voor `des Heeren Avon­dmaal` te leverenxii. Bij zijn herberg had Meyndert ook een brouwerij gevestigd. Het was waarschijnlijk niet de enige brouwerij in het dorpxiii, maar Meyndert kon in ieder geval wel herberg De Pelle­caen tot zijn klantenkring rekenen, want deze herberg had in 1676 een schuld van `ongeveer 50 gulden bij den brouwer in den booch.` Dit blijkt uit een boedelbeschrijving opgemaakt op 4 februari 1676 door de enige notaris die Werkhoven ooit heeft gekend, Jan van Reumst (werkzaam van 1671-1714) (xiv). Meyndert Wouters was ook een vooraanstaand lid van de Hervorm­de Gemeente van Werkhoven. Hij was in de jaren 1670-1671 kerk­meester en in de jaren 1653-1654 `aelmoesenier`. Als kerkmees­ter was hij verantwoordelijk voor de financiële boekhouding van de kerk en als `aelmoesenier` had hij de finan­ciële zorg voor de hervormde armen (xv). De zorg voor de allerarmsten in de gemeente kwam in die tijd veelal voor rekening van de kerk. Zowel de hervormde gemeente als de katholieke parochie had een zogenaamde `Armenafde­ling`. Inkomsten verkregen zij voor een groot deel uit schenkin­gen, huurpenningen, rente van uitge­leend kapitaal én giften gedaan in `den bussen` die in de verschillende herbergen van Werk­hoven geplaatst waren. Ook in herberg den Boog stond zo`n bus.

`Uyt den bussen`

Het is 1666 als de kerkmeester Antho­nius Gijs­bertsz van Ster­ken­burg, die tevens schout van Werkho­ven was, in zijn rekenin­gen­boek no­teert:

`ende is uyt de bussen in den Gerechte tot Werckhoven gelicht des 7e december 1664 te huysinghe van:

Anthonis Jansz van Swoll weert ten Halvenxvi           1 - 8 -   0

In den Boog                                                                   8 - 0 - 10

In den Pellecaan (xvii)                                                       4 - 2 -   0

In den Peysell (xviii)                                                           1 - 5 -   0`

Het eerste bedrag staat voor guldens, het tweede voor stuivers en het derde voor penningen. Het valt op dat de inhoud van de bus in den Boog aanmerkelijk hoger uitvalt dan bij de anderen. Zou het verkrijgen van het contract hierop soms invloed hebben gehad?

Eigendom van huize Beverweerd.

Herberg den Boog staat ook vermeld in het archief van Be­ver­weerd. Deze herberg was namelijk van ouds eigendom van de heer van Beverweerd (xix). Zijn bezittingen (boerderijen en landerijen) waren in erfpacht uitgegeven aan diverse personen. Vaak bleven dezelfde families er gedurende vele generaties wonen. Daardoor gingen deze bewoners hun pand in de loop der tijd, méér en méér als een familie­bezit zien. En die ontwik­keling bleek niet meer te stoppen. Maar als de bewoner het pand wilde verko­pen, diende hij wél al­tijd eerst toe­stem­ming te vragen aan de heer van Bever­weerd. De nieuwe `eige­naar` kon dan door deze heer worden `ver­leyd` met een nieuw erf­pacht­con­tract van het zojuist verworven `bezit`. Daarin werd vastge­legd dat er jaarlijks een bepaald bedrag (vaak ook iets in natura) moest worden afgedragen aan de heer van Beverweerd. Op deze manier hield hij de relatie met zijn oorspronkelijke eigen­dommen in stand. De heer van Beverweerd liet al zijn bezittingen door zijn schout, optekenen in een register (xx). Zo kennen we bijvoorbeeld de `Blaffaerd` van de hand van Theodorus Backer in 1710. Een duidelijke tekening van het perceel, aangevuld met een be­schrijving daarvan en vermelding van aangrenzen­de eigena­ren, moest iedere twijfel over omvang en ligging uit­sluiten. Jammer genoeg zijn de eigendommen in de bebouwde kom van Werkhoven niet in getekende vorm in dit archief aanwezig. Van deze eigendommen wordt alleen in een tekstuele vorm melding gemaakt. De enige, mij bekende, wat vage afbeelding van deze herberg is te vinden op een tekening uit het jaar 1750 (zie afb. no 2).

Gerechtshuis

De genoemde eigenaar van deze herberg, Meyndert Wouterszoon, moet goede connec­ties met het lokale bestuur hebben gehad, want zijn herberg deed op dat moment ook dienst als het ge­rechts­huis van Werkhoven. In het eerdergenoemde register uit 1710 lezen we:

`Dit is een huysinge en erf, daer den stalen boogh uythangt, alswaer jegenswoordigh het gerechtshuysinge van Werckhoven wert gehouden`. Maar liefst vier keer per jaar werd er door de schout `recht` gesproken (xxi). Deze `rechtdagen` waren een prima gelegenheid om goede zaken te doen. Het was voor de burgers een uitgelezen gelegenheid om zich te kunnen vermaken aan andermans leed.

De naam van de herberg

Het is duidelijk dat met de aanduiding `daer den stalen boogh uythangt` men een uithangteken bedoeld. Daar er echter geen afbeelding van het uithangteken bekend is (daarvoor biedt de tekening uit 1750 geen uitkomst), bli­jft het natuurlijk gissen hoe dit `teken` eruit moet heb­ben gezien. De (latere) toevoe­ging van het woord `stalen`, kan er eventueel op duiden dat het uithangteken voorheen van een ander materiaal was: b.v. van hout. Maar volgens het woordenboek van Van Dale betekent het bijvoeglijk naamwoord `staal` ook `strak gespannen`. Met de stalen boog zou dus ook een strakgespannen boog kunnen zijn bedoeld. Hoe deze herberg aan zijn naam gekomen is mij niet duidelijk geworden. Misschien was de stichter van de herberg wel een vooraanstaand lid van de plaatselijke schutterij?

Uithangtekens

Het gebruik van uithangtekens is in onze streken zeer waarschijnlijk in de middeleeuwen ontstaan. Voor die tijd was het gebruikelijk dat bij een wijntapperij een krans werd uitgehangen. (De Romeinen kenden reeds deze gewoonte al, zij gebruikten een krans van wijnrankbladeren, later van een hout (xxii).) In de middeleeuwen hadden kasteelheren een belangrijke functie in het aanbieden van een veilige slaapplaats voor reizigers. Deze konden terecht in het kasteel of in een huis dat `bescherming` genoot van de kasteelheer. (Hier ligt ook de oorsprong van het woord `kastelein`, dat wil zeggen de kasteelheer die tevens herbergier was (xxiii).) Aan deze kastelen en beschermde huizen hing een schild met daarop het wapen van de heer des huizen. Dit schild ging ook mee op reis en werd opgehangen aan de huizen waar de kasteelheer zijn intrek had genomen. Uit dit gebruik zou dan het houten uithangbord zijn ontstaan, dat men met een stok of stang aan de gevel bevestigde (xxiv). Later werd deze ontwikkeling gevolgd door gevelste­nen, houtsne­den en schil­deringen in of op houten luifels (xxv). Meest­al hing men aan de stok of stang een bord, waarop `n af­beel­ding ge­schil­derd werd. Maar in sommige gevallen koos men voor een meer fi­guurlijke vorm. De `gaper` boven de deur van een dro­gisterij is hiervan een bekend voorbeeld. Er was een groot scala van onderwerpen in omloop die men als uithangteken gebruikte. Vaak werden afbeeldingen van dieren - de Zwaan, de Pelikaan- hier­voor ge­bruikt, maar ook het thema `wapentuig` kwam regelmatig voor. Zo verwijzen Van Lennep en Ter Gouw naar een brou­werij in Dor­drecht met de naam `Den Boog`(xxvi). Maar ook in Utrecht heeft een brouwerij gestaan met deze naam (xxvii). In beide gevallen was er sprake van een handboog.

Den Stalen Boog als onderpand

Den Stalen Boog is in de loop van de tijd regelmatig gebruikt als onderpand voor het afsluiten van leningen. Zo verkocht Cornelis van Boetzelaer, gehuwd met Baligje de With, het huis aan zijn dochter Jannigje Cornelis van Boetzelaer voor het bedrag van 1000 gulden (inclusief de inboedel, een koe en een kalf (xxviii). De prijs van 1000 gulden was gelijk aan de twee `plechten` welke op 19 november 1707 gepasseerd waren voor het leenhof van Beverweerd (xxix). Jannigje was gehuwd met Jordaan de Pauwert die het op zijn beurt weer verkocht aan Aart van Boetzelaer (een broer van Jannigje). Deze verkoop vond plaats op 9 juni 1938 en wel voor de prijs van 700 gulden (xxx).

Op 26 april 1765 (xxxi) schreef de schout van Werkhoven, Jan van Beek, in `t re­gister van het huis Be­ver­weerd een `pl­egt­bri­ef` in, waarin te lezen is dat Gerrit en Lijsje van den Boetselaar in naam van hun moe­der, Neeltje van den Nijendijk (weduwe Aart van Boetzelaer) nu huisvrouw van Arie van den Boom­gaard, bekenden schuldig te zijn aan Adriana de Bie, weduwe van Fons van Amerongen, een kapitaal van 300 gulden (tegen 5% rente). Dit be­drag werd geleend om de voorgaande `plegt­brief` af te betalen aan Corne­lis van Wijn­gaar­de. Er moest per jaar 50 gul­den worden afge­lost.

Erfpacht

De heer van Beverweerd had in deze erfpachtbrief bepaald dat voor de erfpacht betaald moest worden `een derde helft pont wasch, ofte een halve Philips gulden ten behoeve van de capelle van Beverweerd`. Deze `wasch` zal ongetwijfeld bedoeld zijn voor de kaarsen die de kapel moesten verlichten.

Zo had de heer van Beverweerd zijn erfpacht bij ieder pand weer anders geregeld. Het pand dat naast (zuidwaards) de Stalen Boog stond, was belast met een erfpacht van `anderhalf eclesie goude schilden tot drie guldens, drie stuyvers ende nogh twee vette capoenen`. Maar de wijze van betalen was wel gelijk. De erfpachtplichtigen moesten op het kasteel verschijnen op `Sint Maertensdag (11 november) voor midde winter`(xxxii).

Een nieuwe leningxxxiii

Op 22 januari 1770 sloten Neeltje van den Nijendijk, weduwe van Arien van den Boogaard en haar oudste zoon Gerrit van den Boetselaar een nieuwe lening af, groot 400 gulden. Daarmee betaalden zij hun schuld aan Adriana de Bie, weduwe van Fons van Amerongen (groot 300 gulden) af. Zij lenen nu het geld van Pete­rus Smits. Bij hem behoefde zij slechts 4% rente te betalen maar het aflossingsbedrag was wel hoger, namelijk: 100 gulden per jaar. Op 17 december 1782 deed Neeltje van den Nijendijk, vrijwillig afstand van haar bezit aan haar oudste zoon Gerrit van Boetse­laar, `in echt verwekt bij wijlen haaren eerste man Aart van Boetselaar`.

Laatste eigenaar brouwerij

De herberg is bijna een eeuw in handen van de familie Van Boetselaar geweest. Daaraan kwam een einde toen Gerrit van den Boetselaar, gehuwd met Catharina Hendriks, de her­berg in 1805 verkocht aan Pieter Verkerk (xxiv). Deze was landbouwer van beroep en had in Werkhoven diverse bezittingen. Hij was gehuwd met Gerrigje Branden­burg. Na zijn dood in 1812 liet Pieter al zijn bezittingen achter aan zijn vrouw en drie kin­deren, Anthony, Dorothea en Laurens. Gerrigje Brandenburg overleed in 1819. Vanaf dat jaar hebben haar kinderen de brouwerij voo­rt gezet. Zij hielden ongeveer vijf jaar hun ou­derlijk bezit bij­een, maar in 1825 wensten zij dat te verde­len (xxxv). Dorothea Verkerk kreeg het huis Den Stalen Boog no 52 toege­wezen. Zij sloot de brouwerij en liet er drie wo­ningen van maken. Zelf heeft Dorothea Verkerk er niet gewoond. Zij verkocht in 1835 het huis aan Johannes Meyer, kledermaker van beroep (xxxvi). In 1857 kocht Meyer het naastliggende pand (noordzijde) van Carel Fraza, huisschilder er bij (xxxvii). Op een gegeven ogenblik werd de financiële last hem te groot, want hij stond in 1871 beide panden af aan de `Roomsch Katholyke Armen van Werkhoven die daarmee zijn verplichtingen voor hun rekeningen namen (xxxviii).

De locatie

Bij het vaststel­len van de juiste locatie van een pand is een goede omschrijving van de buren en wegen in de directe omgeving van groot belang. Probleem hierbij is dat men het niet altijd even nauw nam met de geografische aanduidingen.

In de `Blaffaerd` van Beverweerd uit 1710 staat geschreven `daer ten noorden Ruth Cooltjes en Evert Pauw, ten zuyden Splinter Janszoon, ten oosten Hammer Goossenszoon en ten westen den Heeren Binnen­wegh naest gelant zijn`. In de akte van 1765 worden we op een dwaalspoor gebracht doordat men de richtingen anders aangeeft: `strekkende uyt de Gemeene Weg tot aan den boomgaard van Willem van Doorn, daar westewaards Gerrit Vernooys weduwe en oostewaards sinjeur Agterberg naast geleegen sijn`. Hier dienen west- en oostwaarts respectie­velijk als noord- en zuid­waarts gelezen te worden.

Tot besluit

In het voorgaande is van de straatnaam `De Stalen Boog` zijn historische achtergrond geschetst. Ik ben van mening dat het aanbeveling verdien­t, dat als men nieuwe straatnamen moet bedenken, om zoveel mogelijk aan plaatselijke ge­schiedkundige namen voorrang te geven. Hierdoor zullen u en ik op een bijzondere ma­nier herinnert blijven aan ons verle­den.