Dorpscanon Cothen


Dorpscanon Cothen


In 1939 werden twee Hollandse militairen bij ons thuis in Cothen ingekwartierd in de voorkamer. De oorlog zat er aan te komen. Het was in de tijd dat op de bevolking van Cothen een beroep werd gedaan voor het onderbrengen van evacuees uit andere provincies en ook van Duitse troepen. Bij ons kwamen Block en Toonstra uit Twente met hun echtgenotes. Na enkele maanden vertrokken ze weer naar de vesting Rhenen, om het vaderland te verdedigen tegen de inval van de Duitse Weermacht. Zoals bekend geen schijn van kans, van de families nooit meer iets gehoord. 

Ik kom uit een aannemersfamilie. Mijn vader is in Langbroek geboren, zijn moeder kwam uit Cothen en zijn vader uit Wijk bij Duurstede. In 1928 heeft mijn vader met zijn vader en broers een huis gebouwd in het “Groene woud” in Cothen. Mijn moeder is in Werkhoven geboren, waar haar vader vandaan kwam en haar moeder kwam uit Benschop. In 1935 bouwde mijn vader een dubbel woonhuis, met kamer suite, aan de Achterdijk, nu Willem Alexanderweg, in de bebouwde kom van Cothen. De ene woning heeft hij verhuurd en in de andere woning is hij, na zijn huwelijk met mijn moeder, zelf gaan wonen. 

De oorlog was geen moeilijke tijd voor mij als kind, wel een spannende. Tijdens de oorlog hadden we vaak geen les omdat het te koud was. Er was geen steenkool of turf voorradig voor de schoolkachel, want maar af en toe legde er een schip met turf aan uit Harmelen. Het schip kwam lossen bij de familie Schalkwijk aan het Ambachtspad aan de Kromme Rijn. Later werd de school ook gebruikt als een soort kazerne van de Duitsers en weer later kwamen er evacuees uit Tiel in de school. Toen ik na de Lagere school naar het voortgezet onderwijs ging merkte ik dat er een behoorlijke onderwijs achterstand was.

In 1944, na de slag om Arnhem in september, nam het aantal evacuees ook in Cothen duidelijk toe. De evacuees kwamen uit de omgeving van Arnhem, Zeeland, Rhenen en omstreken en de Betuwe. De voorkamer bij ons thuis werd in gereedheid gebracht. Ditmaal was het voor een echtpaar uit Arnhem en zij hadden een verhaal! Het echtpaar heette Clara Hartfiel en Jo Peelen. Clara werd door ons tante Clara genoemd, Jo Peelen werd ome Jo.   

Clara Hartfiel was geboren in Mogilno in Polen, in het Pruisen Duitsland; het gebied dat na de 1e wereld oorlog door de geallieerden aan Polen cadeau gegeven was. Clara haar vader voorzag dat hieruit weer een oorlog zou kunnen ontstaan en dat hij dan in oorlog zou geraken met de familie in Duitsland. De ouders van Clara besloten toen om met de kinderen uit Polen te vertrekken richting het westen. Na een barre tocht door de sneeuw werd de familie aangehouden bij de oude grens Polen Duitsland. Geld en kostbaarheden waren in de voering van vaders jas verborgen en in beslag genomen. Clara is enkele dagen door het Rode Kruis opgevangen waarna ze verder zijn gegaan naar Keulen. In Arnhem trouwde Clara met een Nederlandse man. Jo Peelen. In 1944 werden Jo en Clara met twee zussen van Jo geëvacueerd naar Overberg achter Rhenen. Toen deze plaats in de frontlinie kwam zijn zij geëvacueerd naar Cothen. Tante Clara heeft regelmatig over de Lek boeren bezocht om voor ons eten te zorgen.

Korte tijd later kwamen er nog meer mensen, o.a. een peloton weermacht soldaten die zich nestelde in de voorkamer en zich correct gedroeg. Dit in tegenstelling tot hun Commandant die bij de buren ingekwartierd was. 

Mijnheer de Commandant had een oogje op de dochter van de buren, en al gauw werd de moeder van haar van de avances op de hoogte gesteld. Vervolgens ging hij alle kennissen en buren bezoeken die mogelijk de relatie van hem verraden hadden. Ook mijn moeder werd bezocht met deze vraag, en die met God en verdoemenis onderhanden werd genomen. Gelukkig wist ze echter niets van de hoed en de rand, maar in de hitte van de tirade pakte hij zijn revolver om kracht bij te zetten. Op dat moment kwam ik in de kamer, en zag mijn Moeder met mijn vijfjarig broertje zich huilend verweren. De officier was even van slag af, duwde mij opzij en vertrok.

Tante Clara hoorde kort hierna van het incident en ging woedend naar de officier. Zij heeft hem, te midden van zijn ondergeschikten, heftig in haar Duitse moedertaal toegesproken. 

Zij vertelde jaren later, dat, tijdens haar heftige reprimande, de man spierwit was geworden, hij vervolgens geen woord terug had kunnen zeggen, en dat hij voor zijn manschappen behoorlijk voor schut had gestaan.      

Een andere Duitse soldaat, “een goede”, werd  later verplaatst naar Culemborg, en tot zijn verassing had hij daar zijn broer ontmoet. Hij kwam later op de fiets chocolade brengen voor de kinderen.   

Tot in de jaren 90 van de vorige eeuw hebben wij (familie de Gier) steeds contact gehouden met de familie van tante Clara. Na het overlijden van haar man is zij naar familie in Keulen vertrokken en is kort daarna overleden.

In januari 1945 zijn er enkele bommen in Cothen gevallen; één in de Kromme Rijn, en één naast de brug bij de ingang van het dorp. Deze bommen hebben een behoorlijke schade berokkend. Eén bom bij de Kamp was gelukkig niet ontploft. Een bombardement op het dorp was voor ons nieuw. Toen we naar de modder fonteinen keken werd mijn neefje getroffen met een kleine scherf in zijn enkel. Evacuees uit Tiel, die in Cothen verbleven, hadden meer ervaring met dit geweld. Zij vielen direct plat op de weg, wat wij maar een vreemde gewaarwording hadden gevonden. 

Na de oorlog kwamen de verhalen; zoals de fusillade in Fort de Bilt van Ben van Leur en Arnold van de Kamp, en de gevangenneming van een zestal jongemannen die in het gewapende verzet zaten. Na interventie van Burgemeester van Beeck Calkoen en enkele notabelen, wisten ze de Duitse Commandant te overtuigen met het argument, dat kort voor de bevrijding het een misdaad zou zijn om deze jongens de kogel te geven, en werden ze vrij gelaten.  Twee vrienden uit het verzet konden zo bij de uitvaart en begrafenis zijn. Ben van de Leur en Arnold van de Kamp zijn enkele jaren later bijgezet op de ere begraafplaats in Loenen. Mensen uit het Doorns verzet hadden een rekening te vereffenen met een boer in Cothen, Marius Middelweerd. Dit liep volledig uit de hand waarna de man neergeschoten werd bij de ingang. De overbuurman werd verzocht om met spoed de dokter uit Schalkwijk te vragen of hij de man wilde verzorgen. De man had veel bloedverlies. Ondanks waarschuwingen van de familie om niet te gaan, is hij met gevaar voor eigen leven van Cothen naar Schalkwijk gefietst. Het was spertijd en je kon de kogel krijgen als je die order overtrad. De arts uit Schalkwijk kwam te laat, want de man is enkele uren later overleden. 

Zo was de oorlog in het kort, voor mij en klasgenoten een spannende tijd, in tegenstelling tot duizenden landgenoten die hun leven gaven of  huis en haard verloren.

Over de stad Mogilno

Mogilno was in het Middeleeuwse Polen een van de belangrijkste steden, gelegen in de grensstreek tussen Koejavië en Groot-Polen. Dit hing samen met de ligging tussen twee meren, waar een vesting was gebouwd. In de elfde eeuw werd er een benedictijnenklooster gebouwd. In 1872 werd Mogilno aangesloten op het spoorwegnet. Eerst aan de spoorlijn PoznaƄ-Bydgoszcz, later kwamen er verbindingen bij naar Barcin en Orchów.

Mogilno ligt in Polen op de Europese wandelroute E11 die van Den Haag richting het oosten naar Litouwen loopt.  

Foto: Cothen in oorlogstijd

Voor, tijdens en na de oorlog 40-45 was het voor veel mensen in Cothen moeilijk om rond te komen. Dit kwam door de economische crisis in de periode 1930 – 1940. Veel mensen werkten in de agrarische sector; sommige in vaste dienst, de meeste als daggelder. Vaak waren ze overgeleverd aan de willekeur van hun baas.

Het gezin van een daggelder had niets te besteden. Kinderen van 12-13 jaar moesten vaak al snel gaan werken om de kost te verdienen. Zo kregen de ouders een kaas vooruit, met als gevolg dat de ouders zich verplicht voelden om hun kind een jaar voor een hongerloontje te laten werken onder slechte omstandigheden.

Het vee moest rond 5 uur uit de wei gehaald worden om gemolken te worden. Deze kinderen konden dat wel doen in weer en wind, en in de boerderij was zo’n hulpje ook welkom.

De daggelders hadden  s ’winters geen werk. Ploegen, fruit plukken, gras en koren maaien was alleen zomers en in de herfst aan de orde.

Op een dorp hadden veel mensen een volkstuintje waar aardappelen en groente geoogst werd. Mest voor het land kwam uit de gierput, een riool aansluiting was er niet. Als de kostwinner dan ook nog kwam te overlijden, was het een ramp voor het gezin. Sociale voorzieningen waren er niet. 

Wie tot een kerkgenootschap behoorden kreeg in sommige gevallen enige steun; via het Armbestuur of Diaconie, of waren op welwillende buren aangewezen. Toen onze buurman enkele maanden voor de bevrijding op 32 jarige leeftijd kwam te overlijden en de buurvrouw eind 1944 bevallen moest van haar 5e kindje, kwam zij ook in de financiële problemen.

Een boer die zeer bemiddeld was met 2 boerderijen was Armmeester en zijn taak was om bovengenoemde mensen hulp te verlenen, via het Armbestuur van de kerk. 

Na de oorlog moesten via minister Lieftink mensen aantonen dat het geld, wat zij verdiend hadden in de oorlog, legaal was, en kon men de bankbiljetten bij een bank inleveren voor nieuw geld. Aan de hand van de hoeveelheid ingeleverde oude bankbiljetten kon de belasting als nog een aanslag opleggen. De bovengenoemde Armmeester had waarschijnlijk iets te veel zwart geld en probeerde verschillende malen bij de weduwe het zwarte geld te dumpen. De weduwe werd gewaarschuwd door een manufacturier die haar adviseerde geen bankbiljetten aan te nemen, maar het karige armengeld in munten aan te nemen. 

Het Armbestuur ging zelfs een stapje verder. Het ging in conclaaf met de pastoor van Cothen en die van Werkhoven of er misschien een man voor haar zou zijn, die dan met haar zou huwen en het toen rijke Armbestuur zou ontlasten met de toelage.

Na informatie van de Weduwe bleek de aanbevolen man niet helemaal normaal te zijn, zodat het plan van het Armbestuur in duigen viel.

Maar niet getreurd in Cothen was ook wel iemand te vinden als kostwinner en nieuwe vader voor het gezin, zodat het Armbestuur uit de kosten was en de weduwe na enige tijd 4 kinderen extra had. 

Bijgaand een foto van Diaconie huisjes aan de Dorpsstraat, terwijl de RK kerk enkele panden in eigendom had zodat uit de baten de mensen in nood verzorgd konden worden, met of zonder onbaatzuchtige bestuurders. 

Gelukkig is er na de oorlog het een en ander veranderd door sociale zaken, weduwe en wezen rente werd verstrekt door de overheid en ook kinderbijslag.

Ook is het verschil in beloning later gelijk getrokken, want arbeiders b.v. uit de Kromme Rijn streek, verdienden minder voor hetzelfde werk als mensen van de Utrechtse Heuvelrug. Vaak werd gedacht dat mensen van het platte land in ’t Kromme Rijngebied zelf wel een groente tuintje hadden op hun eigen terrein. Die konden daar natuurlijk gratis hun aardappels en groenten halen. Dat daar ook voor gewerkt moest worden was niet aan de orde. 

De arbeiders klasse kregen het na de oorlog nog op een andere manier beter. Door de mechanisatie in het boerenbedrijf, mede door het Marchall plan, verdwenen de paarden en landbouw machines kwamen er voor in de plaats. Veel “boerenknechten” moesten zich omscholen, en  gingen in de bouw en elders werken. Alleen bij de fruitbedrijven hebben seizoen werkers nog extra inkomsten. Ook het vak onderwijs werd beter aangepakt. 

In de Betuwe en Bommelerwaard is er veel werk verzet door Cothenaren in de bouw, ten behoeve van de wederopbouw na de vele verwoesting als gevolge van de oorlog.

In Cothen zijn er 4 gezinnen geëmigreerd, 2 naar Canada 2 naar Zuid Afrika, enkele jonge mensen ook naar Canada en Zuid Afrika.

Voorlopig is een en ander behoorlijk veranderd in Cothen maar ook ten goede gekeerd.

                                                                                                                                             

Cornelis Everardus Theodorus Vernooy (1888-1957)

Een leven van uitersten.

De Wethouder C.E.Th. Vernooystraat is in Cothen bekend.  Maar wie is deze wethouder Cornelis Vernooy? Cornelis wordt op 24 september 1888 op boerderij de Meerboom aan de Tielseweg te Maurik geboren. Hij is het derde kind van Theodorus Vernooy en Johanna van de Leemkolk en wordt vernoemd naar zijn heeroom Kees van de Leemkolk die in die dagen pastoor van Hamersveld (bij Leusden) was. Zijn vader overleed op 27 januari 1890 aan longontsteking. Kort na het overlijden van haar man vertrekt de weduwe met de kinderen naar de boerderij De Rijnsloot in Cothen. Ze gaan inwonen bij de weduwe Wilhelmina Vernooy-van der Horst - de moeder van Theodorus - en de niet getrouwde broer van Theodorus, nl. Gert Vernooy. Cornelis gaat tot en met zijn 12e jaar in Cothen naar de openbare lagere school en daarna werkt hij, zoals in die tijd gebruikelijk, tot het overlijden van zijn oom Gert in het boerenbedrijf mee. Van Gert Vernooy erft Cornelis in 1912 de boerderij De Rijnsloot. Tijdens de mobilisatie van de Eerste Wereldoorlog brengt Cornelis zijn diensttijd als messbediende in de Hojelkazerne in Utrecht door. Hiervoor krijgt hij in 1926 het Mobilsatie-Herinneringskruis. Na de Eerste Wereldoorlog is hij enkele jaren penningmeester van de Nederlandse Bond van Rooms Katholieke Dienstplichtigen St. Joris. 

Op 21 november 1916 trouwt Cornelis met Anthonia Johanna Maria van Bemmel. Anthonia van Bemmel was op 28 mei 1888 als dochter van Thomas Johannes van Bemmel en Anna Maria Gerarda van Leeuwen geboren op boerderij De Vogelpoel in Wijk bij Duurstede. Uit dit huwelijk wordt op 4 september 1917 hun zoon Theo geboren. 

Liefde voor paarden

De Rijnsloot waarop Cornelis boerde, kan het beste in zijn tijd als een gemengd bedrijf getypeerd worden. Een belangrijke plaats in zijn bedrijf namen de paarden in. Hij stond bekend als een goede fokker, wat samenhangt met het feit dat hij ook een bekend hengstenboer was. Kort na de Tweede Wereldoorlog kreeg hij landelijke bekendheid met de door hem gefokte keurhengst Maarschalk die hij aan G. Top in Woudenberg verkocht had. Zijn grote kennis van paarden had ook tot gevolg dat hij dikwijls als keurmeester of jurylid bij paardenkeuringen en concoursen optrad.

Maatschappelijke betrokkenheid

De maatschappelijke betrokkenheid van Cornelis Vernooy kan o.a. toegeschreven worden aan de positie die de grote boeren in het Kromme Rijngebied tot in het midden jaren vijftig van de vorige eeuw in het maatschappelijk leven innamen. Na het huwelijk stopten ze met werken en waren daardoor dikwijls actief in gemeenteraden en in boerenorganisaties. In dat kader moeten ook de vele functies die Cornelis bekleedde, gezien worden. Zo was hij, in willekeurige volgorde weergegeven langdurig gemeenteraadslid (bijna 45 jaar!), wethouder en locoburgemeester van de gemeente Cothen. In 1910 werd Cornelis op 22-jarige leeftijd lid van de gemeenteraad van Cothen en op enkele jaren onderbreking na bleef hij tot zijn dood lid van de gemeenteraad. Na de oorlog maakte hij ook deel uit van de zogenaamde Noodraad van Cothen.

Bekijken we de lijst van functies, dan zien we dat Vernooy zowel plaatselijke, regionale als landelijke functies vervulde. Het is dan ook niet vreemd dat Cornelis een bekendheid genoot die zich tot ver buiten de grens van de gemeente Cothen uitstrekte. Zo was hij medeoprichter en bestuurslid van de fruitveiling ‘Wijk bij Duurstede en omstreken’, bestuurslid van de Fok- en controlevereniging, voorzitter van het Wit-Gele Kruis, de laatste katholieke voorzitter van het liberale Utrechts Landbouw Genootschap (ULG), bestuurslid van de landbouwcoöperatie Veelust in Wijk bij Duurstede, mede-initiatiefnemer in 1922, van één van de eerste busondernemingen in het Kromme Rijngebied (WABO),  medeoprichter en bestuurslid van de Coöperatieve fruitkoelcellen in Wijk bij Duurstede, Hoogheemraad van het waterschap Lekdijk Bovendams, Heemraad van het waterschap ‘het Gemene land van Cothen’, maakte deel uit van de raad van commissarissen van de Stichtse Olie- en Lijnkoekenfabriek (SOL) te Utrecht, bestuurslid en voorzitter van de coöperatieve brandverzekering,  secretaris van de Cothense Raiffeisenbank, beschermheer van de Cothense voetbalvereniging Fortissimo, bestuurslid van de VLN (Vereniging Landbouwtuigpaard Nederland).

Cornelis Vernooy kan niet zomaar gezien worden als een vertegenwoordiger van het sterk behoudende katholieke boerenestablishment van zijn tijd. Zo was hij de eerste Cothenaar die een motor aanschafte, nl. een Douglas. Begin jaren vijftig reed hij enige tijd op een bromfiets - een Mosquito - rond. Opvallend was ook zijn kenmerkende verschijning in het openbare leven: een driedelig pak met een Engelse bolhoed op zijn hoofd; een boerenkiel en een pet droeg hij nooit. Het beste kan Cornelis getypeerd worden als een sociaal-liberale boer. Het sociale blijkt uit zijn betrokkenheid bij het wel en wee van de Cothense gemeenschap en vooral bij mensen aan de onderkant van de samenleving. Zijn liberale instelling komt naar voren uit het open staan voor kansen en ontwikkelingen, maar ook uit het feit dat hij moeite had om te leven binnen de katholieke zuil. Hij had grote moeite met het feit dat hij onder druk van de katholieke kerk zijn lidmaatschap en voorzitterschap van de plaatselijke afdeling van het liberale ULG (Utrechts Landbouw Genootschap) moest opgeven. Hij onderhield namelijk zowel met katholieke als protestante boeren vriendschappelijke relaties en hield niet van een verzuilde hokjesmentaliteit. Verder behoorden ook middenstanders en intellectuelen tot zijn vriendenkring. Zijn liberale opstelling blijkt ook als hij onder protest van collega-boeren grond beschikbaar stelt om in september 1929 de oprichting van de Cothense voetbalvereniging Fortissimo mogelijk te maken. Overigens had hij aan het beschikbaar stellen van een voetbalveld wel een bepaling verbonden. Zijn koeien mochten de hele week op het voetbalveld lopen, behalve op de uren dat er getraind of gevoetbald moest worden! 

Na een zware beroerte in het najaar van 1956 overlijdt Cornelis op 16 januari 1957 in het Antoniusziekenhuis in Utrecht. Zijn ziekbed had zelfs tot gevolg, dat er vanwege trombose een been geamputeerd moest worden. 

Cornelis is in Cothen begraven op de katholieke begraafplaats aan de Kerkweg. Enkele jaren na zijn dood besluit de gemeenteraad van Cothen een straat naar hem te vernoemen. Dit wordt de wethouder C.E.Th. Vernooystraat. 

Kom je door Langbroek dan kan je een Gerrit Achterbergstraat of een Gerrit Achterpad aantreffen. Ook is er een Klein Jagersteinstraat, een straat die is genoemd naar de boerderij waar Achterberg opgroeide.

Waarom zoveel aandacht in Langbroek voor Gerrit Achterberg? 

Gerrit Achterberg wordt als een van de grootste dichters van de 20e eeuw gezien en hij groeide op in Langbroek. De familie Achterberg woonde al eeuwen in Langbroek en was lid van de Gereformeerde Bond van de Nederlands Hervormde Kerk. De vader van Gerrit vervulde diverse functies in Langbroek, zoals ouderling, kerkvoogd, schoolbestuurder en wethouder van Langbroek.

Pas na 2000 wordt er meer over Gerrit Achterberg in Langbroek gesproken. Waarom? Maarten van Rossem (2018) zei het eens heel scherp: 'Gerrit Achterberg, hij is een moordenaar en hij is één van Nederlands beste dichters'. Dat Achterberg een vrouw vermoordde was natuurlijk lang een groot taboe in een klein dorp als Langbroek met een sterk protestant-christelijk karakter. Men keek in Langbroek wat ‘anders’ tegen de dichter Achterberg aan, dan men dat in de rest van het land deed.

De dichter heeft – en dat is ook begrijpelijk – nooit over zijn leven willen praten en zei ooit tegen zijn vrouw Cathrien dat alles na zijn dood openbaar gemaakt zou worden. In een periode van zware overspannenheid doodde hij in 1937 in Utrecht zijn hospita; aan de andere kant was Gerrit Achterberg een gevierd dichter, want zijn gedichten kregen veel aandacht. Volgens Hazu (1980) was Achterberg tientallen jarenlang de meest gelezen en geprezen dichter van Nederland.

Gerrit Achterberg werd op 20 mei 1904 in Langbroek geboren en was het tweede kind uit een gezin van acht kinderen. Hij werd in het koetsiershuis achter de orangerie van kasteel Sandenburg geboren. Toen zijn vader als koetsier rugklachten kreeg, zorgde graaf van Lynden van Sandenburg van het landgoed ervoor dat de familie Achterberg de boerderij Klein Jagersteyn aan de Langbroekerwetering  kon pachten.

Als kind van 5 jaar viel Gerrit uit de hooiberg van Klein Jagersteyn en kermde toen vreselijk, zei zijn jongste broer Henk eens tegen me. Men denkt dat hij toen een hersenbeschadiging opliep.

Gerrit ging naar de openbare school in Langbroek, omdat er tot 1922 geen christelijke school was. Hij stond bekend als een goede leerling en mocht verder leren. Hij ging o.a. naar de Jan van Nassaukweekschool in Utrecht en werd onderwijzer. Hij gaf daarna les in Opheusden en stond erom bekend dat hij maar moeilijk orde kon houden en eigenlijk ook niet hield van het onderwijzersvak. In Opheusden schreef hij ook zijn eerste gedichten, die hij opstuurde aan diverse bladen.  Het in 1931 verschijnen van zijn bundel Afvaart, werd in de literaire wereld als een belangrijke gebeurtenis gezien.

In 1924 leerde hij zijn latere vrouw Cathrien van Baak kennen. Enkele jaren later - 1930 - stopte hij als onderwijzer in Opheusden en ging op een school in Den Haag werken. In 1933 stopte hij als onderwijzer, omdat hij alleen nog maar dichter wilde zijn. In 1929 had Achterberg zich verloofd met Bep van Zalingen, maar onder druk van haar vader kwam rond 1932 een einde aan die relatie. Gerrit was in die tijd herhaaldelijk agressief en zijn vader zocht voor hem medische hulp. Meerdere keren werd hij in klinieken opgenomen. In 1935 wordt hij op voorspraak van graaf van Lynden medewerker van de Landbouw Crisis Organisatie in Utrecht. Hij krijgt de opdracht mee het vee te tellen. In Utrecht woont Gerrit in de Boomstraat 20bis. De ontstane relatie met zijn hospita liep fataal af. Op 15 december 1937 doodde Achterberg zijn hospita en verwondde haar dochter.

Dit alles had tot gevolg dat Achterberg vanwege problemen met zijn ‘geestelijke vermogens’ door de rechter als ontoerekeningsvatbaar werd verklaard en vervolgens jaren in verschillende psychiatrische instellingen doorbracht. In 1943 zocht hij weer contact met Cathrien van Baak, waarmee hij in 1946 trouwde. In 1955 wordt zijn tbr beëindigd. De tbr van Achterberg duurde zo lang, omdat hij verdrong wat hij in 1937 had gedaan. Voor Achterberg was de gebeurtenis waarbij hij een vrouw doodde, altijd een taboe (Heesen en Jansen, 2001). In 1953 was Achterberg met zijn vrouw naar Leusden verhuisd, waar hij op 17 januari 1962 ’s avonds onverwacht aan een hartaanval overleed. Gerrit Achterberg werd op de begraafplaats Rusthof in Leusden begraven. Zijn vrouw overleed in 1989 en werd bij Gerrit in het graf begraven. 

Als dichter schreef Achterberg ook diverse gedichten die met Langbroek te maken hebben. Gerrit Achterberg ontving belangrijke literaire prijzen voor zijn werk, zoals o.a. de P.C. Hooftprijs (1950) en de Constantijn Huygensprijs (1959).

Volgens Hazu (1980) wist Achterberg dat hij een groot dichter was die in zijn nabijheid eigenlijk geen andere dichter kon tolereren. Het is dan ook niet vreemd dat de in Doorn wonende Simon Vestdijk hem ‘Het zondagskind in onze letteren’ noemde. 

LITERATUUR

- Hazu, W. (1980). Gerrit Achterberg 1905- 1962. Vrij Nederland, 10 mei 1980.

- Heesen, H. en Jansen, H. (2001). Pen in ruste. Schrijversgraven in Midden-Nederland. 

. Van Rossem, M. (2018). 'Gerrit Achterberg, hij is een moordenaar en hij is één van Neerlands beste dichters'. RTV Utrecht, 1 november 2018. Baarn: Uitgeverij de Prom.

- Het Gerrit Achterbergpad. Een zogenaamd klompenpad. Voor meer info: VVV Kromme Rijnstreek Wijk bij Duurstede

https://www.vvvkrommerijnstreek.nl/nl/routes/1624981507/klompenpad-gerrit-achterbergpad

- Het leven van Gerrit Achterberg. Voor meer info: Koninklijke Bibliotheek

https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/gerrit-achterberg-1905-1962/het-leven-van-gerrit-achterberg

 

Het Kromme Rijngebied is een van de vier landbouwgebieden die in de provincie onderscheiden worden. Het is een duidelijk afgebakend gebied met een vanouds duidelijk eigen identiteit. De gemiddeld grote, levensvatbare landbouwbedrijven en de overwegend katholieke boerenbevolking zijn de belangrijkste kenmerken daarvan.

Het Kromme Rijngebied behoort tot het landschapstype van het rivierkleigebied. De sterk meanderende Kromme Rijn ontstond omstreeks 1000 voor Christus. Na die tijd traden er door verzanding afvoerproblemen op. Het definitieve einde van de Kromme Rijn als belangrijke Rijnarm vond in 1122 plaats, toen de rivier bij Wijk bij Duurstede werd afgedamd. De afdamming had een beter waterbeheer tot gevolg en leidde tot het ontginnen van de moerassige komgronden.

Het Kromme Rijngebied wordt landschappelijk gekenmerkt door oeverwallen en kommen, die ontstonden doordat de rivier regelmatig buiten haar bedding trad, waardoor er zand en klei afzetting plaatsvond. Door het gewicht van het zand werd dit bij overstromingen dicht in de buurt van de bedding afgezet, terwijl de lichtere kleideeltjes meer landinwaarts bezonken. Zo ontstonden de wat hogere, zanderige oeverwallen en de lage kommen met klei.

In de Romeinse tijd nam de landbouw op de stroomruggen sterk toe. Ook na het vertrek van de Romeinen bleef de bewoning en de landbouw vooral op de hoge stroomruggen geconcentreerd. Hier ontstonden al vroeg plaatsen als Bunnik, Odijk, ’t Goy, Houten, Werkhoven, Cothen en Wijk bij Duurstede.

Door de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 bij Wijk bij Duurstede gaat de landbouw in het Kromme Rijngebied een nieuwe fase in. De moerassige komgronden konden worden ontgonnen en er stonden lintdorpen, zoals Langbroek en Schalkwijk, maar ook lintbuurten zoals de Wijkersloot, de Amerongerwetering en de Houtense wetering.

Die ontginningen van moerassige komgebieden waren het gevolg van het ontstaan van een toenemende behoefte aan landbouwgrond vanwege de groei van de bevolking.

De akkerbouw en in veel mindere mate de veeteelt vormt van 1400 tot ongeveer 1850 de belangrijkste bestaansbron. Opmerkelijk is, dat er in Cothen nog een overblijfsel uit die tijd te vinden is, nl. een restant van een vroegere gemeenschappelijke weide. De huidige hoogstamboomgaard in het centrum van het dorp is een restant uit die tijd. Vee van diverse boeren werd ’s avonds naar de gemeenschappelijke weide gebracht, o.a. om diefstal te voorkomen. Het is uniek te noemen dat een dergelijke gemeenschappelijke weide bewaard is gebleven.

Tot de 19e eeuw vindt er vrijwel geen bemoeienis van de mens met het landschap van het Kromme Rijngebied meer plaats die ingrijpende gevolgen voor de landbouw hadden. Wel werd na 1865 in sommige plaatsen de Kromme Rijn rechtgetrokken door meanders af te sluiten. Dit vond o.a. plaats in het kader van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Daarnaast had de landbouw in Schalkwijk, Houten en Bunnik te maken met de aanleg van vestigingswerken, zoals forten, bunkers en kazematten. Ook werden plaatsen als Houten, Bunnik en Schalkwijk doorsneden door de aanleg van spoorlijnen, zoals Utrecht – Arnhem in 1850 en de spoorlijn Utrecht – Den Bosch in 1868.

De jaren vijftig van de 19e eeuw kenmerken zich door een slechte conjunctuur, maar ook door de opkomst van de fruitteelt in het Kromme Rijngebied wat tot een toename van welvaart bij de boerenbevolking leidde. De akkerbouw nam af, maar ook het weidebedrijf nam in omvang toe.

Veel boerderijen die tussen 1850 en 1900 werden gebouwd waren van het zogenaamde T-type. Dit type boerderij laat zien dat het wens van boerengezinnen was om meer ‘gerieflijk’ te wonen. Dit was pas mogelijk bij een zekere welvaart.

In de tweede helft van de 20e eeuw krijgt de landbouw in het Kromme Rijngebied met grote veranderingen te maken. Vanaf die tijd gaan er vernieuwingen in de bedrijfsvoering van de landbouw in het Kromme Rijngebied plaatsvinden. Alles wordt grootschaliger en één man/vrouw maken bij de bedrijfsvoering van veel techniek en machines gebruik. In het bijzonder een florerende tak als de fruitteelt werd verder uitgebouwd en de melkbedrijven namen sterk toe.  Daarnaast verdwijnen er na 1970 de nodige boerenbedrijven vanwege de omvangrijke woningbouw in Houten, Bunnik en Wijk bij Duurstede. Ook worden er boerenbedrijven beëindigd omdat kinderen het bedrijf niet willen overnemen, omdat ze geen interesse in het bedrijf hebben en de voorkeur geven aan een bestaan buiten de landbouw. Gesteld kan worden, dat het Kromme Rijngebied na die tijd verandert van een gebied met een van ouds sterk agrarisch karakter naar een gebied met kenmerken van een verstedelijkt woonkarakter, waardoor de agrarische functie op de tweede plaats komt te staan en de grote intensieve melkbedrijven gaan domineren, o.a. omdat deze tak voor een redelijk stabiel inkomen zorgt.

 

Het benoemen van een predikant of een koster heeft in ’t verleden in de Hervormde gemeente van Cothen veel voeten in aarde gehad. Hoe gebeurde dit benoemen of beroepen? De acta van de vergaderingen van de classis blijken een belangrijke bron te zijn om een beeld te vormen van de Hervormde gemeente te Cothen.  Zelfs een 15e eeuws handschrift, afkomstig uit kasteel Rijnestein, blijkt op een gegeven moment de koers van het benoemen te bepalen! 

Het is 21 juni 1659 als de predikanten van de hervormde gemeenten in zuidoost-Utrecht bij elkaar komen in Wijk bij Duurstede voor hun driemaandelijkse vergadering van de classes Rhenen-Wijk. De classis is opgericht eind 1619, vlak na de synode van Dordrecht waarop een andere kerkorde in ons land is vastgesteld. Een belangrijk punt is de voordracht aan de Staten van Utrecht voor een nieuwe koster, tevens schoolmeester, van Cothen. Er blijken twee kandidaten te zijn, Michiel Berendsen en Jacob Hendricksen Munx. Michiel wordt namens de gemeente voorgedragen door Godefridus Dellius, dominee te Cothen van 1641 – 1680. Hij is de schoonzoon van de overleden koster, Peter Willemsen. Jacob wordt voorgedragen door Cajus Bartrant Brockdorff, heer van Doorn, in zijn hoedanigheid als vader van Cajus Laurentius Brockdorff, domproost te Utrecht. 

De domproost is een belangrijk man want hij is ambachtsheer van onder meer Cothen. Dominee Dellius weet dit en hij heeft zwaar geschut meegebracht. De classes krijgt van hem een authentieke kopie van een oude akte over ‘het recht der Gemeynte van Cothen` in het (zelf) beroepen van een coster’! Dat stuk dateert van 20 juli 1446 en het recht is verleend door de toenmalige domproost, Gijsbert van Brederode. De classes is overtuigd en draagt Michiel Berendsen voor die kort daarna ook officieel wordt benoemd. De notulen van de classes zijn uitgebreid, - in mijn ogen – soms hilarisch, èn nauwgezet. Vermeld wordt dan ook dat in de kopie van dominee Dellius staat wat de bron ervan is. Die bron is een boek dat is getiteld: ‘Dit is Sinte Agnieten Register ende boeck van den kercke van Cothen’. Het recht staat op folio 11 en op folio 23 verso.1

Zoeken met een lampje 

In een voetnoot verwijst Cees Dekker in zijn boek Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen (1983) voor de naam van de patroonheilige van het kerkje Sint Agnes, naar een door Voets gememoreerd vijftiende-eeuws handschrift van Daniël van Nieuwaal.2 (Overigens is mij een eerdere vermelding van de parochie bekend en wel uit 1302.)3 We kunnen er bijvoorbeeld uit afleiden dat er in 1463 elf boeken in de kerk waren. Tot mijn grote verrassing krijgt ook de bovengenoemde gememoreerde acte van 20 juli 1446 aandacht! 

Voets was ooit kapelaan te Cothen en heeft in 1949 een uitgebreid artikel gepubliceerd over katholiek Cothen.4 Voets zijn bron over het handschrift was de Schalkwijkse pastoor Hofman waar het handschrift in zijn boek over kasteel Rijnestein voorkwam.(1904). Hofman zijn bron was de hoogleraar A. Matthaei. Hofman zegt dat daarin wordt gemeld dat Daniel van Nieuwaal een handschrift heeft gemaakt en ‘op zijnen heem Rijnestein zorgvuldig heeft bewaard’. Aan Matthaei wordt deze vondst van het handschrift op Rijnestein toegeschreven (Hofman). De publicatie van Matthaei, ‘Fundationes et Fata eccles’, bevat informatie over de kerk, – ik citeer – ‘des H. Jonckvrouwen St. Agnieten’ in Cothen. Geciteerd wordt dat het inderdaad het handschrift van David van Nieuwaal is. Hofman is niet de enige die de pagina’s over Cothen in de publicatie van Matthaei/Matthaeus heeft gezien. In 1719 verschijnt een driedelig boek van de hand van H.V.R. (H. van Rijn) over de geschiedenis van het bisdom Utrecht, waarin in  het tweede deel een aantal pagina’s aan Cothen is gewijd. Uit de tekst, hij noemt het handschrift van Nieuwaal, is op te maken dat hij de publicatie van Matthaeus moet hebben gebruikt. Dit geldt ook voor het zesdelige werk van Van Mieris (1725 – 1726) over de kerkelijke historie der Zeven Verenigde Provinciën. Het tweede deel bevat enkele pagina’s over Cothen.  

St. Agnes

De heilige Agnes is de patroonheilige van hoveniers, jonge meisjes en verliefde stelletjes. Ze wordt dikwijls afgebeeld met een lam (‘het lam Gods’= Christus).7 De Utrechtse kerk heeft een heel oude band met Agnes. Immers bisschop Balderik heeft in het jaar 964 vanuit Frankrijk relieken van St.-Agnes laten overbrengen naar de Domkerk te Utrecht. Op een kalender uit circa 1150 met (achttien) heiligen waarvan de feestdag in Utrecht werd gevierd, staat ook de heilige Agnes (21 januari). Overigens komt haar naam niet voor in een Utrechtse litanie – met twaalf heiligen – van omstreeks het jaar 1000. 8

Het gebied van Cothen behoorde vanouds tot de (uitgebreide) bezittingen van de Utrechtse kerk. Rond 1040 is een deel van die bezittingen verdeeld tussen het kapittel van Oudmunster en het Domkapittel (gelieerd aan de Domkerk). Aan het Domkapittel kwamen onder meer bezittingen te Doorn (met een al in de negende eeuw genoemde kerk), Cothen en Amerongen. Rond 1200 vond binnen het kapittel een verdere verdeling plaats. Als gevolg daarvan kwamen genoemde bezittingen aan het hoofd van de Domkapittel, de proost.9 Dit is ook de achtergrond van het feit dat de dwars door Langbroek lopende aloude weg Doorn – Cothen op een gegeven moment de Domproostenweg werd genoemd.10 Deze weg dateert van vóór de ontginning van Langbroek, (tussen circa 1125 – 1150). Aannemelijk is dat de kerk van Cothen, vanuit Doorn door het Domkapittel is gesticht en dat dan – zoals Dekker zegt – op zijn laatst in de twaalfde eeuw. Dat de kerk is gesticht door het Domkapittel, wordt onderbouwd door het feit dat (de proost van) het kapittel het collatie- of patronaatsrecht van de kerk bezat (bijvoorbeeld in 1342). 

Kort gezegd, was het patronaatsrecht het recht om zelf een pastoor te benoemen en later het recht om een pastoor ter benoeming aan de bisschop voor te dragen. Dit recht kwam in de regel degene toe die een kerk in eigendom had (bijvoorbeeld door schenking). Dat het Domkapittel bij de stichting van de Cothense dochterkerk een bekende heilige uit de eigen Domkerk tot patroon-, tot beschermheilige ervan heeft gekozen, is mijns inziens dan ook goed voorstelbaar.11 

Daniël van Nieuwaal was zeer begaan met de Cothense kerk, wat ook wel blijkt uit zijn handschrift. Waarschijnlijk heeft hij dit in de periode 1460 – 1465 opgesteld. Het handschrift was in ieder geval in 1659 nog in de kerk danwel op Rijnestein aanwezig omdat dominee Dellius het noemt. Hofman die rond 1900 van het huisarchief uitgebreid gebruik heeft gemaakt, zal het niet meer hebben aangetroffen, daar hij expliciet verwijst naar de publicatie van Matthaeus. 

`... Maar hij bleef dè predikant!` Wie de Protestantse kerk in Cothen van opzij nadert ter hoogte van het koor ziet een grijze gedenksteen waarop te lezen staat: ‘Uit achting der Gemeente voor haar leeraar W.H. Hajenius 1789 – 1843. Gest. 30 aug. 1846. Binnen in de kerk is een predikantenbord, waarop we dominee Hajenius terugvinden. W.H. Hajenius bekleedde gedurende ruim 53 jaar het ambt van ‘herder en leraar’ van de Ned. Herv. Kerk.

In het bericht over zijn overlijden wordt hij, in de ‘Boekzaal der geleerde Wereld’(1846, 2, p. 383), beschreven: ‘Gul van aard kenden wij hem, tevens als opregt van hart; en zijne opgeruimdheid van geest, die hem bijbleef gedurende de moeilijke en zorgvolle dagen welke hij vroeger alhier doorbragt, verliet hem niet in zijnen ouderdom.’ In een brief aan mijn grootvader Godert Adriaan Hajenius (1869 – 1949) schrijft W.A. van Beeck Calkoen, burgemeester van Cothen, in 1898: ‘In 1843 is Dom. Wijnand Kluever zijn hulpprediker geworden, maar hij (ds. Hajenius) bleef in de pastorie en dé predikant.’ 

Willem Hendrik Hajenius was niet de eerste predikant in de familie; grootvader en bet-overgrootvader stonden ook reeds op de preekstoel. Willem Hendrik werd op 1 mei 1761 te Pannerden geboren. Volgens het Album Studiosorum van de Rijksuniversiteit te Leiden werd Willem Hendrik aldaar ingeschreven als student op 15 september 1785. Op 26 juni 1786 werd hij proponent bij de classis van Leiden en Neder-Rhijnland, waarna hij op 10 juni 1789 te Cothen werd beroepen. Die beroeping had trouwens veel voeten in aarde gehad. De acta van de vergaderingen van de classis Rhenen-Wijk lichten ons er uitvoerig over in! 

Op 8 oktober 1788 wordt er door de ‘mansledematen  een drietal opgesteld, te weten de  heer Geelkerken, predikant te Overlangbroek, de heer Hajenius, proponent te Leiden, en de heer Horst, proponent te Utrecht. Op Geelkerken worden zes stemmen uitgebracht, op Hajenius en Horst elk vijf. Cothen telde in die tijd zeventien lidmaten, één was dus kennelijk afwezig. Als Geelkerken echter van de nominatie afziet, stelt gedeputeerde Gobius voor het drietal aan te vullen. Anthony van Kooten, de schoolmeester, is het met Gobius eens. Maar een aantal leden verzet zich hiertegen: Rijk van Eck, diens zoon Gerrit, Willem Middelman en ‘de heer Oudburgemeester A. de Joncheere’ eisen een nieuw drietal. Begin november komen de leden weer bijeen en tenslotte wordt er een nieuw drietal voorgesteld, onder wie Hajenius. Op 11 november verklaart de classis het eerste drietal echter voor wettig, maar op 16 juni 1789 kiest men toch weer een ander drietal: Hajenius blijft erop voorkomen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze nog tijdens dezelfde vergadering door de classis wordt verkozen. De gedeputeerden van de staten ’s Lands van Utrecht hechten hun goedkeuring aan de verkiezing, mits de proponent voldoet aan de kerkorde, d.w.z. een toelatingsexamen. W.H. Hajenius werd op 20 september 1789 door ds. Eickma in het ambt bevestigd.

Cothen als burgerlijke en kerkelijke gemeente

Volgens het Statenarchief nr.1353 telde het dorp in 1808 200 inwoners. In 1812 werd het ambachtsgerecht de Dwarsdijk opgeheven en bij Cothen gevoegd en dat verklaart mede het veel grotere aantal van 521 inwoners in 1815. 80% van de bevolking was Rooms Katholiek, terwijl slechts een 20% tot de Hervormde Kerk behoort; in de gegevens over de kerkvisitatie is gedurende verschillende jaren sprake van een 100 ‘zielen’. 

Dat de kerkelijke gemeente niet erg draagkrachtig was, verbaast ons niet, gezien het reeds genoemde aantal ‘zielen’ en het nog veel kleinere aantal ‘ledematen’: in 1788 waren dat er 17 en dat aantal is ten tijde van Hajenius niet snel gegroeid. Naast het kleine aantal leden speelden ook de sociale omstandigheden waarin deze leden verkeerden een belangrijke rol. Op 17 maart 1817 schrijft burgemeester J. van Eck hierover: ‘De toestand der gemeente is seer armoedig, deselve bestaat uit omtrent 100 zielen waarvan tweederde armoedig is. En het overige een derde zijn alle menschen die van hun handenwerk hun bestaan moeten hebben, maar die ook niet nalaten hunne verarmde kerkgenoten in den dringensten nood zo veel in hun vermogen is te helpen ondersteunen, waarvan ik getuige ben, …’ Op 25 september 1816 wordt de hervormde kerk onvermogend genoemd. Ds. Hajenius vraagt de classis om maatregelen ter voorziening in het hoogst noodzakelijke onderhoud van de kerk en de pastorie; men zal Cothens belangen bij de Koning aanbevelen en hoopt op een toelagen uit ’s Rijks kas. In mei 1818 echter – zo lezen we – vraagt Hajenius een collecte te mogen houden onder de Hervormden in de provincie, omdat het Rijk waarschijnlijk niet op het bovengenoemde verzoek in zal gaan. Het Rijk deed dit echter wel! Op 26 mei 1819 bericht het Directoraat Generaal aan de classis dat de scriba f.2000,¬- zal ontvangen ten behoeve van de gemeente  Cothen.  

‘De arbeider is zijn loon waard’

Een vraag die mij herhaaldelijk heeft beziggehouden, maar waarop ik het antwoord schuldig moet blijven bij gebrek aan gegevens, is de volgende: hoe kwam ds. Hajenius aan de kost? Een gezin met zeven kinderen kan niet van de wind leven! Aangezien de Gereformeerde Kerk oorspronkelijk een staatskerk was, zal het traktement gedurende de eerste jaren van zijn predikantschap van staatswege zijn uitbetaald. Tijdens de Bataafse republiek echter werd de scheiding van kerk en staat geproclameerd en vervielen de staatstraktementen. Pas in 1816 – bij de vaststelling van het algemeen Reglement van de Neder. Herv. Kerk – hervatte het Rijk de betaling daarvan. 

Volgens het Jaarboek van de Ned. Herv. Kerk bedroeg het rijkstraktement van de predikant in Cothen in 1848 f. 700,- ; het is heel goed mogelijk dat ds. Hajenius in 1816 eenzelfde bedrag kreeg, gezien het feit dat het traktement ook lang na 1848 nooit is verhoogd. Het salaris van rijkswege werd overigens wel vermeerderd met een bijdrage van de Synode en met een toelage van de eigen kerkelijke gemeente, maar deze laatste zal, gezien de hierboven genoemde financiële situatie van de gemeente Cothen en haar leden, zeker niet hoog zijn geweest. In 1833 was ds. Hajenius in elk geval slecht bij kas, want in dat jaar leende hij f.50,- uit de kas van de diaconie, een bedrag dat hij later met rente terugbetaalde. Eveneens is bewaard gebleven de akte, waarbij aan ds. Hajenius emeritaat wordt verleend en waaruit blijkt dat het rijkspensioen f.700,- zal bedragen. 

Ds. Hajenius in Classis en Ring

Is het archief van de kerkvoogdij voor wat betreft de ambtsperiode van ds. Hajenius zeer onvolledig, de acta van de vergaderingen van de classis blijken daarentegen een belangrijk bron te zijn. Cothen behoorde tot de classis Rhenen – Wijk. In deze vergaderingen rouleerde het met de voorzitter of de secretaris. Hajenius voelde blijkbaar niet veel voor het voorzitterschap, dan liet hij zich vervangen. Hij was meer een schrijver, en gaf de voorkeur aan de functie van secretaris; zijn duidelijk leesbare, keurige handschrift vinden we herhaaldelijk terug. Naast de notulen van de classis leveren ook de acta van de vergaderingen van de ring Wijk (ingesteld in 1816) interessante gegevens op. Tijdens de eerste vergadering wordt ds. Hajenius tot praetor gekozen voor twee jaar. De vergaderingen hebben twee maal per jaar plaats bij de predikanten thuis en wel op de tweede woensdag in mei en de laatste woensdag in augustus. Men begint om 10.00 uur, er wordt met gebed geopend en ‘de ontvangende predikant zal een koude maaltijd aanrichten bestaande uit ham, brood en wijn’. Wie te laat komt, betaalt zes stuivers boete, niet komen kost twaalf stuivers. In 1818 richt de Ring een leesgezelschap op; per dag moet men dertig bladzijden lezen. Ds. Hajenius bespreekt er regelmatig een bijbel gedeelte. Opvallend is dat hij zich bij het schrijven van die preek bedient van vaste afkortingen, naar het voorbeeld van kopiisten uit vroeger eeuwen. Behalve als lid van de classis en, na 1816 van de ring Wijk, fungeerde ds. Hajenius in de eerste jaren van zijn predikantschap herhaaldelijk als kerkmeester en als schoolopziener (‘scholarch’), zo lezen we in het archief van het Domkapittel. 

Hoe ging het Willem Hendrik Hajenius persoonlijk? Het Gereformeerd huwelijksregister van Cothen vermeldt dat, op 28 augustus 1791 zijn ingeschreven Willem Hendrik Hajenius en Willemina de Ridder, geboren te Amerongen en op 5 september ‘in den huwelijkschen staat’ zijn bevestigd door P. Hugenholtz, predikant te Amerongen. Zij kregen zeven kinderen. Willemina overleed op 13 mei 1809, 41 jaar oud. Op 1 januari 1843 ging Willem Hendrik met emeritaat; in de vroege ochtend van 30 augustus 1846 overleed hij.